Hans Obrecht

De vader van Hans Obrecht was een gerespecteerde textielfabrikant in Wangen an der Aare (Kanton Bern, Zwitserland). Hij stuurde Hans, de op één na oudste van vier kinderen, naar het gymnasium, daarna naar het Lyceum Zuoz en daarna naar een handelsschool in Lausanne.

 

Op 19-jarige leeftijd, nadat een gunstige beoordeling door Paul Fink, de toenmalige curator van het Winterthur Art Museum, zijn vader had overtuigd van het talent van zijn zoon, werd Hans Obrecht privéleerling van Ernst Georg Rüegg in Zürich. Hier ging de wijde, andere wereld waarvan hij had gedroomd voor hem open. Toen Rüegg stopte met lesgeven, verhuisde Hans Obrecht naar Karlsruhe om samen te werken met Ernst Würtenberger. In 1930 verhuisde hij naar Parijs, waar hij zich inschreef aan de Académie Julian. Daar ontmoette hij Alfred Bernegger uit Luzern, vier jaar jonger dan hij, wiens schilderijen en levensfilosofie hem hielpen zich los te maken van de ketenen van de academische wereld.

 

Op 7 december 1934 reisde hij naar Amsterdam, dat zijn echte thuis zou worden. Deze dag bepaalde de rest van zijn leven. Hij ontmoette Miep, een Nederlandse Montessori-lerares en schilderes die twintig jaar ouder was. Dit huwelijk duurde 40 jaar, tot de dood van Miep. Kort voor de Tweede Wereldoorlog openden ze samen een uitleenbibliotheek, die een belangrijk contactcentrum werd voor de verzetsbeweging. In de jaren 1950 kochten ze het kleine Hotel Amstelrust aan de Amstel, dat ze als echtpaar runden.

Het verlangen om vrij te zijn, om vrij te blijven, om zijn werk in alle vrijheid te kunnen maken, betekende dat Obrecht niet actief wilde deelnemen aan het Nederlandse of Zwitserse kunstleven. Willem Sandberg - Obrecht had hem ontmoet in de verzetsbeweging - toen directeur van het Stedeljik Museum in Amsterdam, organiseerde zijn eerste belangrijke tentoonstelling in 1963. Na 1980 begon Obrechts werk ook in Zwitserland erkenning te krijgen. 

Obrechts belangrijkste werk ontstond in de jaren 1950-1970 en is ook zijn late werk. Stillevens en landschappen verdwenen bijna volledig uit zijn oeuvre. Overdag was hij zowel directeur als loopjongen in zijn kleine hotel, terwijl hij 's nachts werkte aan zijn “Comédie humaine”. Deze twee rollen, die hij strikt wist te scheiden, spraken hem aan. Als mensen hadden geweten dat hij een kunstenaar was waar hij overdag werkte, hadden ze voor hem geposeerd, maar op deze manier kon hij het leven onversneden waarnemen, legde Hans Obrecht uit. Na 1978 schilderde en tekende hij nog maar af en toe.

 

Hans Obrecht hield vooral van gewone mensen: Proletariërs, hippies, zelfs de kleine wetsovertreders. Hij kon zich bijzonder goed identificeren met deze gemarginaliseerde mensen. Hij behandelde de zogenaamde “pijlers van de samenleving” kritischer, bijtender. Hij ontdekte de ellende niet in het drugsmilieu, niet in de “bloemenkinderen”, maar in de weldoorvoede, in alle opzichten goedgevulde zelfvoldane mensen.

Afgezien van de zelfportretten werden bijna alle figuren in zijn “menselijke komedie” uit het hoofd gemaakt.In de uren voor een late nachtrust creëerde hij zelfs de werken op groot formaat meestal in één keer, met snelle streken van krijt en penseel.De techniek die het meest geschikt was voor zijn bedoelingen was een mengeling van tekenen en gouache-schilderen.Hij werkte het liefst op zwart verduisteringspapier uit de oorlogsperiode, dat hij verzamelde bij de ontruiming van huizen in Amsterdam.Gemaakt als een “geheim blok”, is zijn late werk een onmiskenbaar verslag van zijn eigen gemoedstoestand, maar ook van het leven in Amsterdam.

Amstel 252, voormalig hotel “Amstelrust” tegenwoordig